Wij hebben in een eerder artikel geschreven over het standpunt van de Vlaamse belastingdienst (VLABEL) met betrekking tot de zogenaamde verzekeringsgiften. Dit standpunt werd recent genuanceerd.
Wij hebben in een eerder artikel geschreven over het standpunt van de Vlaamse belastingdienst (VLABEL) met betrekking tot de zogenaamde verzekeringsgiften. Dit standpunt werd recent genuanceerd.
Waarover gaat het?
Stel dat u te maken hebt met een klassieke AAB-polis (vader is verzekeringnemer en verzekerde (A) en zijn zoon is begunstigde (B)). De uitkering bij het overlijden van de verzekerde (vader) aan de begunstigde (zoon) wordt belast met erfbelasting. Het gaat om een ‘kosteloos beding ten behoeve van een derde’ dat wordt belast onder artikel 2.7.1.0.6 VCF (het ‘oude’ artikel 8 W.Succ.).
In het verleden werd de ‘verzekeringsgift’ geadviseerd als efficiënte techniek van successieplanning. Met een verzekeringsgift vermijdt men de toepassing van artikel 2.7.1.0.6 VCF. Hierbij schenkt de vader alle rechten als verzekeringnemer (bijvoorbeeld recht tot afkoop, recht om een begunstigde aan te duiden...) aan zijn zoon. Vader blijft wel het verzekerd hoofd. Er komt dus maar een uitkering bij zijn overlijden. De essentie van de verzekeringsgift bestaat erin dat het contract geen beding ten behoeve van een derde meer vormt. Inderdaad, alle rechten van de verzekeringsnemer worden overgedragen. De AAB-polis wordt een BAB-polis door de verzekeringsgift. Een beding ten behoeve van zichzelf dus. En daarop is artikel 2.7.1.0.6 VCF niet van toepassing. Dit was tot voor kort het algemeen aanvaarde standpunt.
Standpunt VLABEL
In een eerder standpunt (nr. 15133 van 12 oktober 2015) stelde VLABEL dat de verzekeringsgift de latere erfbelasting op het ogenblik van de uitkering niet vermijdt. Ook niet als er 3% schenkingsrecht is betaald. Hiervoor haalt VLABEL twee argumenten aan.
Ten eerste blijft, ondanks de verzekeringsgift, de begunstiging via het verzekeringscontract een ‘door de erflater gemaakt beding’ in de zin van art. 2.7.1.0.6 VCF, waarop erfbelasting verschuldigd is. De verzekeringsgift verandert daar niets aan;
Daarnaast heeft, aldus VLABEL, het voorwerp van de verzekeringsgift (waarop 3% schenkbelasting werd betaald) -zijnde de rechten die de verzekeringnemer heeft ten aanzien van de verzekeraar- een ander voorwerp dan het voorwerp van de uitkering bij overlijden van het verzekerd hoofd. De uitzonderingsbepaling in art. 2.7.1.0.6, §2, lid 3, 1° VCF zou bijgevolg niet van toepassing zijn. Deze uitzondering stelt dat een beding ten behoeve van een derde, zoals een verzekeringscontract, niet onderworpen is aan erfbelasting indien het beding is onderworpen geweest aan schenkbelasting. En VLABEL meent nu net dat het beding niet onderworpen is geweest aan schenkbelasting. Het voorwerp van de schenking was namelijk de rechten van de verzekeringnemer (in de relatie verzekeringnemer-verzekeraar), en niet de uitkering (in de relatie verzekeraar-begunstigde). Aangezien dit laatste niet werd geschonken, kan er alsnog erfbelasting worden geheven op de latere uitkering.
Dit standpunt werd in de rechtsleer en publieke media bekritiseerd. Naar aanleiding van de kritiek heeft VLABEL het standpunt op 30 november genuanceerd, zonder echter terug te komen op het principe van het standpunt. VLABEL bevestigt in dit standpunt dat een verzekeringsgift geen erfbelasting vermijdt.
Het standpunt is van toepassing op elk overlijden vanaf 1 maart 2016 en ongeacht de datum van de schenking. Dus ook reeds gedane schenkingen worden geviseerd. Het standpunt van VLABEL is op dit punt dus strijdig met de rechtszekerheid. Als men een verzekeringsgift deed in het verleden ging men er terecht van uit dat de latere uitkering niet meer belast zou worden met erfbelasting op grond van art. 2.7.1.0.6 VCF. De rechtmatig gewekte verwachtingen van deze personen worden volledig ontnomen. Juist daarom is het standpunt ook uitvoerig bekritiseerd geweest. Helaas heeft VLABEL hier geen oor naar gehad. Ook economisch komt het standpunt onbillijk over, omdat men tweemaal belastingen betaalt.
Hoe toch erfbelasting vermijden?
De vraag die zich dan stelt, is of u toch nog erfbelasting kunt vermijden indien u te maken hebt met een verzekeringscontract.
Er zijn twee onderscheiden situaties.
1. U koopt het verzekeringscontract af
In dat geval is er enkel maar erfbelasting verschuldigd indien u binnen drie jaar na de schenking overlijdt en u geen schenkbelasting hebt betaald.
- U hebt nog geen verzekeringsgift gedaan. De driejaarstermijn speelt vanaf de datum van de schenking van de verkregen afkoopsom.
- Hoewel dit niet wordt vermeld in het standpunt, lijkt ons deze piste ook mogelijk als u al een verzekeringsgift hebt gedaan. De driejaarstermijn speelt vanaf de datum van de verzekeringsgift. Dit is ons bevestigd geweest door VLABEL;
Als u 3% schenkbelasting betaalt op de schenking van de verkregen afkoopsom, dan is er met zekerheid geen erfbelasting verschuldigd. Di geldt ook als u al een verzekeringsgift hebt gedaan.
2. U wilt het verzekeringscontract laten bestaan
Als u het verzekeringscontract wil laten bestaan, dan is de enige oplossing om erfbelasting te vermijden een wijziging van het contract, met name een wijziging van de begunstiging. Relevant daarbij is dat de nieuw aangewezen begunstigde niet dezelfde begunstigde is als diegene die werd aangewezen door de oorspronkelijke verzekeringnemer (erflater). Het is dan ook geen oplossing om als begiftigde van de schenking zichzelf (als ‘herbevestiging’) aan te duiden als nieuwe begunstigde. Ook een tijdelijke wijziging van de begunstigde waarbij men kort nadien de oorspronkelijke begunstigde opnieuw aanduidt, wordt niet aanvaard en wordt aanzien als fiscaal misbruik.